-
1 set to work
beginnen te werken; gebieden met werken te gaan beginnenset to work————————aan het werk gaan/zetten -
2 take to
-
3 get going
beginnen———————— -
4 set off
beginnen; op weg gaan; in werking zettenset off♦voorbeelden:set off on a trip • een reis ondernemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:set someone off on his pet subject • iemand op zijn stokpaardje zetten -
5 set out
-
6 take to the road
-
7 get a leg in
beginnen, een voet zetten in (Slang) -
8 get started
beginnen, aanvangen: in beweging zetten, activeren; opzetten, het initiatief nemen tot -
9 move into summation session
beginnen bij de slotvergadering -
10 start
Oktober 1992, overeenkomst getekend door de V.S. en vroegere Sovjet Unie waarin beide landen overeenkomen de productie van nucleaire bewapening te reducerenSTART (Strategic Arms Reduction Treaty)start1[ sta:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 start♦voorbeelden:wake up with a start • wakker schrikkenget off to a good/bad start • goed/slecht beginnenmake a start on • beginnen metmake an early start • vroeg vertrekkenmake a fresh/new start • opnieuw beginnenat the start • in het beginfrom the (very) start • vanaf het (allereerste) begingive someone a start (in life) • iemand op gang/op weg helpenstart on/over • voorsprong op————————start21 beginnen ⇒ starten, beginnen te lopen/werken4 〈 benaming voor〉 (plotseling) bewegen ⇒ losspringen 〈 van hout〉; aanslaan 〈 van motor〉; te voorschijn springen♦voorbeelden:start at • beginnen bij/metstart at • (op)schrikken van4 start for the door • richting deur gaan/lopentears started to their eyes • de tranen sprongen hen in de ogenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (doen) beginnen ⇒ in beweging zetten, aan de gang brengen/helpen; aanzetten, starten 〈 motor〉; opwerpen 〈 vraag〉; aanrichten; aansteken 〈 vuur〉; op touw zetten; stichten, opzetten 〈zaak e.d.〉; naar voren/te berde brengen, aansnijden 〈 onderwerp〉♦voorbeelden:¶ start something • moeilijkheden maken/zoeken -
11 start from scratch
van onder af beginnen, zonder iets beginnen〈 figuurlijk〉bij het begin beginnen, met niets beginnen -
12 begin
n. Begin (menachem begin, het zesde staatshoofd van israel; bennie,de zoon van menachem)1 beginnen ⇒ aanvangen, starten♦voorbeelden:he couldn't (even) begin to write a novel • hij zou niet (eens) weten hoe hij aan een roman moest beginnenlife begins at sixty • met zestig begint het echte levenhe began on another bottle • hij brak een nieuwe fles aan¶ to begin with • om te beginnen, in/op de eerste plaats -
13 embark
v. aan boord gaan; beginnen[ imba:k]1 aan boord gaan/nemen ⇒ (zich) inschepen♦voorbeelden:1 they embarked at Rotterdam for Hull • zij scheepten zich te Rotterdam in voor/naar Hull2 embark (up)on • zich begeven/wagen in, beginnen (aan) -
14 get off
uitstappen (v. voertuig)get off♦voorbeelden:4 get off on the right/wrong foot • goed/slecht van start gaanget off to a good start • f van start gaan/goed beginnen6 get off cheaply/lightly • er goedkoop/licht van afkomenget off with/for two months (in prison) • er met twee maanden (gevangenis) afkomen¶ 〈 informeel〉 tell someone where he/she gets/can get off, tell someone where to get off • iemand op zijn nummer/plaats zetten〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 get off with • het aanleggen met, aanpappen metII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 doen vrijkomen ⇒ er goed doen afkomen, vrijspraak krijgen voor♦voorbeelden:III 〈werkwoord + voorzetsel〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 get off the ground • van de grond raken/komen -
15 launch
n. motorbarkas, motorsloep; tewaterlating; het lanceren--------v. te water laten, ken; overbruggen; versturen; aanvangen; openen met; (in computers) laten lopen, projekteren; in werking stellen; inwijden; uitbarsten; binnendringen; inbrekenlaunch1[ lo:ntsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————launch21 〈vaak +out〉(energiek) iets (nieuws) beginnen/aanvatten ⇒ uitpakken/weiden, losbarsten♦voorbeelden:launch into • zich storten/zich werpen opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lanceren ⇒ afvuren, (weg)werpen/slingeren/smijten2 lanceren ⇒ uitbrengen, de wereld insturen4 op gang brengen ⇒ (doen) beginnen, op touw zetten♦voorbeelden: -
16 pick up
v. oprapen; opknappen,verkrijgen; beter worden, verbeteren;, opleven; accelereren; schoonmaken (Spreektaal); vaart krijgen, aanwakkeren; weer beginnen, hervatten; met iemand een roman beginnen (Informeel); vernieuwen na een onderbreking; kopen, meebrengen (bv. "We hebben geen melk meer, op weg naar huis kun je een karton melk meebrengen?")pick up♦voorbeelden:¶ pick up with • aanpappen met, leren kennen1 opruimen♦voorbeelden:2 opdoen ⇒ oplopen, oppikken4 ophalen ⇒ een lift geven, meenemen♦voorbeelden:pick someone up for questioning • iemand oppakken om te verhorenpick oneself up • overeind krabbelenpick up a language • zich een taal eigen makenpick up speed • vaart vermeerderenhe picked her up in a bar • hij heeft haar in een bar opgepiktwhere did you pick that up? • waar heb je dat geleerd? -
17 pipe up
het geluid versterken; beginnen te zingen; beginnen te spelenpipe upbeginnen te zingen/spreken -
18 set up
n. (Slang) lawaai; bedrog; valstrik; hinderlaag; wedstrijd georganiseerd met een tegenstander die makkelijk kan worden verslagen--------v. opzetten; opstellen; activeren; iem. belazeren, de schuld op iem. anders schuiven; iem. oplichtenset up♦voorbeelden:set up for oneself • voor zichzelf beginnenset up in business • een zaak beginnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opzetten 〈 bijvoorbeeld tent〉 ⇒ opstellen, monteren 〈 machine〉; zetten 〈 boek〉; stichten, oprichten 〈 school〉; beginnen 〈 winkel〉; aanstellen 〈 comité〉; opstellen 〈 regels〉; organiseren♦voorbeelden:be well set up for/with money • goed voorzien zijn van geld -
19 start off
-
20 step off
step off♦voorbeelden:step off with the left foot • wegmarcheren, te beginnen met je erbeen
См. также в других словарях:
beginnen zu — beginnen zu … Deutsch Wörterbuch
Beginnen — Beginnen, verb. irreg. Imperf. ich begann, oder begonnte, Particip. begonnen, oder begonnt. Dieses Wort ist, I. Ein Neutrum, welches mit dem Hülfsworte haben verbunden wird, und bedeutet alsdann, seinen Anfang nehmen, oder bekommen. Es beginnet… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
beginnen — beginnen: Die westgerm. Präfixbildung mhd. beginnen, ahd. biginnan, niederl. beginnen, engl. to begin enthält ein im germ. Sprachbereich nur in Zusammensetzungen gebräuchliches altgerm. Verb, dessen Herkunft dunkel ist, vgl. got. duginnan… … Das Herkunftswörterbuch
beginnen — Vst. std. (8. Jh.), mhd. beginnen, ahd. biginnan, as. biginnan Stammwort. Präfigierung zu dem nur präfigiert auftretenden Verbalstamm g. * genn a beginnen , auch in gt. duginnan, ae. beginnan, onginnan, afr. biginna, bijenna. Die… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
beginnen — V. (Grundstufe) zu einem bestimmten Zeitpunkt anfangen Synonym: anfangen Beispiele: Mein Urlaub beginnt am Mittwoch. Die Vorstellung beginnt um 20 Uhr. beginnen V. (Grundstufe) mit etw. anfangen Synonym: anfangen Beispiel: Wann beginnen wir die… … Extremes Deutsch
beginnen — beginnen, beginnt, begann, hat begonnen In zwei Wochen beginnen die Sommerferien … Deutsch-Test für Zuwanderer
beginnen — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • anfangen • Anfang Bsp.: • Sie fing an zu weinen. • Ich wusste von Anfang an, dass es ihm nie gelingen würde. • Er fing an zu reden. • … Deutsch Wörterbuch
beginnen — starten; etwas in Angriff nehmen (umgangssprachlich); den Arsch hochkriegen (derb); den ersten Schritt machen; in die Gänge kommen (umgangssprachlich); in die Hufe kommen (umgangssprachlich); einsetzen; … Universal-Lexikon
Beginnen — Ortrud Elsa Elisabeth Beginnen (* 5. Februar 1938 in Hamburg; † 19. Januar 1999 in Stuttgart) war eine deutsche Film und Theaterschauspielerin. Inhaltsverzeichnis 1 Anfänge 2 Erste Erfolge 3 Bühnenjahre … Deutsch Wikipedia
Beginnen — 1. Beginne dein Gewebe nur, Gott wird dir schon Garn dazu geben. 2. Beginnen ist halb gewinnen. 3. Begunnen is halff gewunnen. – Tappius, 9b; Siebenkees, 2; Eiselein, 63. Holl.: Is er een begin, dan komt er ook een einde aan. (Harrebomée, I, 43.) … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
beginnen — be·gịn·nen; begann, hat begonnen; [Vt/i] 1 (etwas) beginnen mit meist einer Tätigkeit ↑anfangen (1): die Arbeit beginnen; Sie begann ein Bild zu malen; Das Auto beginnt zu rosten; [Vt] 2 etwas beginnen bewirken, dass etwas anfängt oder entsteht… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache